fullsizeoutput_a33.jpeg

blog

Commentaar, ideeën, observaties.

Lentegevoel en de kunst van het vragen

Altijd vreugdevol. Iets lezen dat opgevat kan worden als een vorm van morele steun, of aansluit bij ‘wat je zelf ook al dacht’. Dat overkwam me toen ik in NRC Handelsblad het artikel ‘Vragen is vakwerk’ van José van Dijck (hoogleraar Media Studie aan de UvA) las. Het stellen van goede vragen is volgens haar helemaal nog niet zo gemakkelijk – ‘Juist’, dacht ik. Volgens Van Dijck is de belangrijkste eis waar een goede wetenschappelijke vraag aan moet voldoen, die van onderzoekbaarheid. Er is, zo stelt ze, geen formule voor de ultieme onderzoekbare vraag, maar die moet aan een aantal kenmerken (waaronder concreet, overzichtelijk, grensverleggend en uitdagend) voldoen. Onderzoekbare vragen stellen bestempelt ze als ‘hogere kunst’ en in haar betoog pleit ze voor een herwaardering van de kunst van het vragen.

Haar pleidooi is mij, om persoonlijke en professionele redenen, uit het hart gegrepen. De persoonlijke reden voert terug naar lang geleden, toen ik vanuit de kunsten het onderzoek in rolde. Omdat ik De Kunsten nog altijd hoog heb zitten, koester ik sindsdien het verlangen om ooit tot een – tot de verbeelding sprekende – synthese tussen mijn ‘oude’ en ‘nieuwe’ vakgebied te komen. Ik voelde me enigszins bemoedigd door de woorden van Van Dijck; het stellen van goede vragen als ‘hogere kunst’? Mogelijk is er op dit punt al sprake van de gehoopte kruisbestuiving?

12660448563_9d5ed00edb_o.jpg

De professionele reden voor het ‘zich gesteund weten’, ligt vooral in de relatie die Van Dijck legt tussen het stellen van vragen en de context waarin die gesteld worden. Wetenschappers, zegt ze, zijn continue bezig zijn met het zoeken naar ‘de juiste vraag, op het juiste moment, in de juiste context’. Daarmee verwoordt ze de leidraad die wij hanteren bij het formuleren van vragen in onderzoeken en enquêtes: die moeten zijn afgestemd op de actuele situatie van de specifieke organisatie en relevant zijn in het kader van de onderzoeksvraag die er op dat moment ligt.

Er wordt veel onderzocht en er worden veel vragen gesteld, maar volgens ons lang niet altijd de passende, of meest relevante. De uitkomsten zijn dienovereenkomstig: van laag informatief gehalte. Onze eisen aan te stellen vragen worden niet altijd begrepen. Ze impliceren vooronderzoek en maatwerk. En maatwerk is doorgaans duurder dan gestandaardiseerd werk. Bovendien: over de toegevoegde waarde van onze aanpak is op voorhand geen garantie te geven. Die blijkt pas achteraf. Dat betekent dat opdrachtgevers bereid moeten zijn om ‘de sprong in het diepe’ te wagen.

Gelukkig – ook voor ons – zijn opdrachtgevers na afronding van een onderzoek vaak verrast over de informatie die ‘vraagstelling op maat’ oplevert. Wij niet meer. Door de vragen af te stemmen op wat er in vooronderzoek aan ‘hot issues’ naar boven komt, wordt duidelijk hoe verschillende groepen een organisatie op dat moment ‘beleven’ en welke onderstromen aan gevoelens en emoties bijdragen aan uitgesproken oordelen. Dat is in elke organisatie anders; ook als zij in vorm op elkaar lijken. Organisaties zijn opgebouwd uit mensen, die ieder afzonderlijk uniek zijn. Binnen de kaders van een organisatie interacteren deze mensen in vele varianten, vinden een modus operandi en vormen met elkaar een uniek verbond. Om daar niet-context-specifieke vragen op af te vuren, is vragen behandelen als een duizend-dingen-doekje. Ze poetsen nuances weg en leveren resultaten die misschien wel vergelijkbaar zijn, maar geen recht doen aan het specifieke en unieke karakter van de organisatie in kwestie.

Voorlopig blijf ik dromen van mogelijkheden om de kunsten en onderzoek samen te brengen in een ongekende constellatie. En voel me daarbij zelfs aangemoedigd door een andere wetenschapper, Robbert Dijkgraaf, voorheen president van de KNAW, nu directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton. Hij stelt in zijn stuk over ‘Dataïsme’ in dezelfde krant, dat het gebruik van Big Data kritische reflectie vraagt. Welke regulering en wetgeving is nodig, vraagt hij zich af. Wat zijn plussen en minnen? En waar blijven de kunsten? Het is, concludeert Dijkgraaf ‘Hoogste tijd voor een scheutje dadaïsme.”

In regulier onderzoek worden vragen geacht een bijdrage te leveren aan het oplossen van problemen. In de synthese van kunst en onderzoek die mij voor ogen staat is de vraag slechts begin en vertrekpunt: alles wat daarna komt is onvoorspelbaar. En dan hoeft wat mij betreft die vraag ook niet eens aan eisen van een goede vraag te voldoen. ‘Wat is ‘het lentegevoel’?’ vind ik bijvoorbeeld een hele mooie vraag.